André Leurs doet zijn intrede in de groep van AOW-ers.
Ode voor André Leurs bij zijn intrede in de AOW
Bezing mij, o Muze, de man die vroeger in deze roemruchte kroeg
als Heer en als Meester het goudgele gerstenat tapte,
de roodwitte ballen met kracht op het groene gespannen laken liet rollen
en pijltjes uit stevige knuisten van stoere drinkers zag vliegen.
Met kroketten en slaatjes vulde hij troostend de harten en magen
en bracht in de Maasstraat de Coehoorn bruisend tot leven.
Door de jaren geverfd is hij nu prachtig grijs, maar ook wijs
en rijp voor de giften van vadertje Drees uit de ruif van de staats-AOW.
Na de school van de fraters koos hij niet het pad van de vroomheid
zoals zijn oudere broers, die hij als kleintje slechts kende van hun vakanties,
maar vond na een jongere broer de weg naar de Nimweegse Dr Poelsschool.
Ingewijd in het nobele ambacht van chocolaadjes, bonbons en gebakjes
bracht hij het geleerde weliswaar in praktijk, maar toch niet voor heel lang.
Want hij had als verkenner der zee op de woelige Maas leren zeilen
en de geheimen van schepen ontdekt bij het zomerse varen,
maar meer nog bij het winterse schuren der ijzeren vletten
in een van de krochten onder het brandbare Rooms patronaat.
Een iets groter schip, dat naar Amerika voer, lokte hem het Rotterdams zeegat uit
en als hulp-patissier voorzag hij de oudjes op de Holland-Amerikalijn
van romantische taartjes, toetjes en tal van dessert-lekkernijen.
Met Kerstmis dat jaar werd Jezus voor hem in Caribische streken geboren.
Maar het vaderland wachtte op nieuwe rekruten en ook hij moest gaan dienen.
In Leiden drilde men hem in zijn militair kloffie tot een strijdlustige vechter,
die echter nooit verder kwam dan het fornuis op de Harskamp,
waar hij voor de rats, kuch en bonen van ’t oefenende leger moest zorgen.
Ieder vrij weekend reed de dienstplichtige kok in zijn bloedeigen wagen
met een auto missende baas naar de Graaf om daar in vrijheid het leven te vieren.
Niet al zijn krachten gaf hij weg aan het leger, vaak bleek hij te zwak
om als dapper soldaat in een Koude oorlog manmoedig de vrede te dienen.
Men zegt dat hij veinsde, maar of dat ook waar is, weet slechts de duivel
en misschien ook hijzelf, want de beste soldaat vermijdt immers het vechten.
Zoals een havik in een machtige vlucht van Elisabeths torentje uit
de diepte induikt en de straten en stegen van de aloude vesting verkent,
zoekend naar plekken, waar het goed is al nestelend met kroost te verblijven,
zo fladderde André van het bastion van Oranje naar de horst van de reiger
om samen met Mascha, Martijn en ook Remco een café aan de Maas
jarenlang fier te bewonen, tot plezier van de binnenwaaiende gasten.
Hij zorgde voor fanatieke biljarters en pijltjes gooiend stoer volk,
verschafte zijn klanten het bier met gemompel van grappen en grollen,
en luisterde achter de tap naar het lief en het leed van het jeugdig bestaan,
dat nu eens “himmelhoch jauchzend” en dan weer “zum Tode betrübt” was.
Op de dag in Augustus, dat ze in Bejing olympisch begonnen te spelen,
– in het Chinees heette die dag “er ling ling ba nian, ba yue, ba ri” –
zei kastelein André na een uitgebreid feestje zijn Coehoorn vaarwel.
Hij kon zich nu intensiever aan zijn geliefde GVV-hobby gaan wijden:
lijnen gaan kalken, karweitjes gaan klaren en voetballers trainen
en al wat dient te gebeuren om een club in de running te houden.
En zijn Irma kon nu in de pauze voor een warme kop koffie gaan zorgen.
Of is dat een droom die nog in de schoot van de goden verborgen ligt?
Klussen, dat deed hij ook graag voor broer Chris en Hanky, diens vrouw,
wanneer in het noorden op Vlieland de lente op uitbreken stond
en hun tentachtige huisje weer netjes op poten moest worden gezet,
om in de zomer als een klein paradijsje te worden bewoond,
enthousiast door de één, maar een beetje met weemoed door de ander.
Soms vloog hij ook met een timmerman, die op het Binnenhof woonde,
vol geestdrift ver naar het zuiden, waar op een perceel in een bosrijk La Nucia
te midden van Spaanse genoegens moest worden gewied, gewit en geschilderd.
Af en toe gingen er dames mee om de ramen te zemen, de tralies te stoffen
en na een uitgebreid maal in een siësta te dromen en heerlijk te soezen.
Nooit kon hij worden verleid in het spoor van zijn bakbroers te treden,
die in het verre verleden het Graafs carnaval als prins zijn glans hebben gegeven.
Als rechtgeaard carnavalist in het roemrijke Pothuusburgse leven
schuimde hij het liefst in zijn eentje de veertien staties of herbergen af
om tegen dinsdag midnacht op het eind van het feest, met de as op het hoofd,
met haring belegde schotels te versieren en iedereen vis aan te bieden.
Natuurlijk belandde na drie dolle dagen niet elke onschuldige haring
via de mond in de maag van ronddolende, hongerige narren,
want het gebeurde ook wel dat een glibberig visje door de gleuf van een brievenbus gleed
en een kijkje ging nemen in de gang van een feestvierend echtpaar.
Dit is uit het leven gegrepen, uit het leven van André een greep,
het geluk is altijd met de lepen, daar zit hem nou net nou de kneep.
Hij zal er niet lang om gaan treuren nu hij gaat trekken als opaatje Drees,
met Irma zijn lief zal hij zeker genieten van de vele A, O’en W’s.
Lied voor André Leurs 22 februari 2015
Refrein:
Jaaaa, dat is uit het leven gegrepen,
dat is uit het leven een greep.
Het geluk is altijd met de lepen,
ja, daar zit ‘m dan net nou de kneep.
1.
Ach mensen, hoor ons lied dat wij nu hier gaan zingen,
’t gaat over onzen Dré en over al zijn dingen,
hij gaat nu met pensioen, gaat nu van Drees fijn trekken,
’t is elke maand weer raak, wat geld om tijd te rekken.
2.
Hij was een kastelein die opperbest kon tappen,
en altijd met een grap, die je van het schuim kon happen.
Hij kletste heel wat weg, bemoedigde bedroefden,
die onder in de put een woord van troost behoefden.
3.
Als jonge patissier voer hij ooit weg uit Holland,
verliet op avontuur de vestingstad in Brabant.
En op een reuze schip dat pendelde naar ’t westen
creëerde hij desserts, uit al wat hem nog restte.
4.
Ooit was hij kok-soldaat, die op de Harskamp kluste
en zorgde voor de kost die ’t regiment graag lustte.
Den vaderland getrouw, dat vond hij maar geneuzel,
in ’t autooke naar huis, met baas en geen getreuzel.
5.
Hij klust voor iedereen die hem om hulp komt vragen
en weet met zijn humeur de mensen te behagen.
Een huisje op het strand, hij bouwt het in de lente
en breekt het in de herfst weer af voor een paar centen.
6.
Hij kalkte op het veld de lange witte lijnen
maar wilde ook heel graag het voetbalspel verfijnen.
Hij was en is nog steeds voor GVV in Grave
een steuntje in de rug, een man met heel veel gaven.
7.
En ’s nachts na carnaval gaat hij met haringschalen
in Pothuusburg op zoek naar zotten die nog dwalen.
Hij biedt een visje aan, maar soms wordt dat geweigerd,
het harinkje wordt dan door de brievenbus getijgerd.
8. Wij wensen hem tot slot nog humorvolle jaren
om op de levenszee met Irma rond te varen,
met Remco en Martijn en Mascha en hun aanhang
met al wat komen gaat, ’t is nu nog maar een aanvang.