EEN LEEG BIERBLIKJE…
De telefoon ging; bij herhaling. Het was een dinsdagmiddag; zo rond de klok van vier. Ik nam op. Amir was het. Of ik hem op wilde halen.’ Waar zit je dan?’, vroeg ik hem. ‘In de politiecel’, deelde hij me timide mee.
Mijn hart bonsde me in de keel. Blijkbaar was ik een te brave vader van drie te brave dochters geweest; een braafheid die mij of mijn dochters zelden of nooit met de politie in aanraking had gebracht en nimmer had geleid naar politiebureaus of erger: politiecellen, waaruit ik niet– brave dochters zou moeten komen ophalen.
‘In de politiecel, waar?’, vroeg ik hem, terwijl rust weer in me neerdaalde. Hij antwoordde: ‘in Nijmegen.’ Vertel eens, in het kort, wat er is gebeurd?’ Het bleef een tijd stil aan de andere kant.Probeer maar eens woorden te vinden voor opgepakt worden door Nederlandse Politie en achter slot en grendel gezet in een Nijmeegse Politiecel. Nogmaals drong Amir er bij me op aan, om hem op te komen halen.
Amir is een Iraakse jongeman, 23 jaar oud; een van de kampeerders van het ‘beruchte’ tentenkamp bij Ter Apel; in mei van dit jaar. Na de opheffing of sluiting van ‘het protestkampement’, werd hij met een vijftigtal landgenoten naar Grave vervoerd. Zijn uiterlijk verraad nauwelijks, wat er in hem omgaat. Hij ziet er goed verzorgd en gekleed uit; daar maakt hij, zichtbaar, werk van. Zeven jaar verblijft hij nu in Nederland; wil hier graag blijven. Terugsturen naar Irak….? Hij wil er niet van horen.Hardop hoopt hij op een verblijfsvergunning. Nu ik hem wat beter heb leren kennen, hoop ik dit met hem mee.
‘Is er een agent in de buurt, geef ‘m dan maar even?’ Nors meldde zich een agent ‘van de wacht’. Hem stelde ik een aantal vragen, waarop hij geen antwoord kon geven of wenste te geven. Blijkbaar was hij zijn dienst pas begonnen en had zijn voorganger hem in te korte trekken op de hoogte gesteld van ‘het geval Armir’. Ik hoorde ‘m enige malen ruggenspraak houden met een collega, ook niet bijster spraakzaam; misschien zelfs zijn overjas al aan; op weg naar de stamppot en moeder-de-vrouw.
‘Neemt u wel 140 Euro mee?’ vroeg de agent. ‘140 Euro, vroeg ik verbaasd?’ Ik dacht plotsklaps aan Amerikaanse advocatenseries op TV; aan losgeld en aan borgsommen; zou hij op borgtocht vrij kunnen komen? Ik werd uit deze kort durende droom gewekt; hij bleek nog een uitstaande boete te hebben staan. Die zou ik eerst moeten betalen; voor ik hem meekreeg naar Grave. De agent wilde blijkbaar niet langer bevraagd worden; hij verbrak de verbinding. Hadden ze op de politieschool geleerd, dat alleen zij gerechtigd waren: vragen te stellen? Heet dat niet in hun jargon: een verhoor?
Een dik half uur later stond ik voor het Nijmeegse Politiebureau; een zeer modern gebouw met eenruime publiekshal met een houtkleurige balie, waarachter –hoorbaar-een vrouw haar mannetjestond; waar zich ook meer achter de schermen scheen af te spelen dan ervoor. Het was er verdachtstil. De vrouw was een van de drie medewerksters die het publiek te woord kon staan, de anderetwee waren met mij onduidelijke zaken bezig; keken niet op of om. De vrouw had zich tot een man
parkeerplaatsen voor publiek als ik. Na meer dan een kwartier had de verteller plaats gemaakt en wenkte de baliemedewerkster mij. Met kordate passen overbrugde ik de ontstane afstand.
‘Ik kom Armir halen’; naar ik heb gehoord, zit hij hier in de politiecel. De vrouw keek me met enige argwaan en niet begrijpend aan en wendde zich tot haar computer, om even later daadkrachtig de telefoon te pakken. ‘Zou jij Armir even boven willen brengen?’ Aan de andere kant bleef het even stil.Zou er zoveel geboefte cellen bewonen van dit Nijmeegse Politiebureau? Traditiegetrouw bevinden cellen zich nog in kelders en horen gestraften tot op de dag van vandaag tot ‘het onderaardse’;geketend in kerkers? Misschien lagen de cellen wel doodgewoon naast de fietsenkelder of de ondergrondse garage, waar het politiekorps hun rijwiel of automobiel kon stallen.
‘Er moet wel nog even betaald worden’, zei de functionaris, ten overvloede, aan de balie; u bent nog net op tijd; de kluis wordt door ons zo gesloten.’ Zij zette zich weer achter de computer om een zoveelste formulier in te vullen. Weer moest ik handtekeningen uit mijn balpen toveren. Na een kwartier kwam hij aanlopen; deemoedig, noch terneergeslagen; winnaar noch verliezer.
In de auto naar Grave, kwam hij op verhaal.
De avond ervoor was hij door een patrouillerend tweetal op een uitgestorven Nijmeegs Busstation aangehouden; zijn grote handen in de zakken van zijn jeans, werd hij beschuldigd van wapenbezit.Hij had zijn armen ten hemel geheven, onschuldig. De agenten had hij daarmee uitgenodigd hem te fouilleren. Toen ze niets vonden, werd hem, op barse toon, gevraagd om zijn identiteitspapieren;hij liet zijn pasje zien. Omdat zij, beiden, dit niet (her)kenden als pasje, hadden ze hem maar ingesloten. In een politiecel, zonder bed, had hij de zomernacht doorgebracht.
Na herhaaldelijk bonzen, hadden ze hem water te drinken gebracht en kon hij naar de WC. Pas tegen de middag kreeg hij de gelegenheid te bellen met ‘de buitenwereld’; hij belde eerst met zijn vertrouwenspersoon in Friesland. Die betaalde contant aan het Politiebureau te Drachten het bedrag van 140 Euro; was getuige van een bevestigend telefoontje naar het Politiebureau van Nijmegen. Tweemaal was er dus betaald voor zijn vergrijp van een drietal jaren geleden: het op straat wegwerpen van een leeg bierblikje. Justitie had nooit haar post naar zijn juiste adres kunnen sturen. Hij verhuisde in zeven jaar meer dan een Nederlander in zijn hele leven. Asielzoekers…..ze blijven zoeken naar meer dan asiel.
Harry C.A. Daudt